Header PBL artikel doelen circulaire economie

De ambitieuze doelen die Nederland heeft gesteld om te komen tot een circulaire economie in 2050 moeten scherper. Het moet minder algemeen en meer concreet. Dat is de conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in het rapport Mogelijke doelen voor een circulaire economie’.

Nederland heeft ambitieuze doelen als het gaat om de overgang naar een circulaire economie: in 2030 moet ons grondstoffengebruik gehalveerd zijn en in 2050 moet onze economie volledig circulair zijn. Het zijn grote maar ook vrij algemene doelen, waardoor het regelmatig lastig blijkt om tot concreet beleid te komen. Moet bijvoorbeeld het gebruik van álle grondstoffen worden gehalveerd, of moeten specifieke grondstoffen aanzienlijk minder worden gebruikt dan andere? En waar moet de prioriteit liggen in het beleid dat aanstuurt op de overgang naar een circulaire economie?

Door concretere doelen op te stellen, kan er effectiever en gerichter beleid worden gemaakt. Op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat komt het PBL daarom met het rapport ‘Mogelijke doelen voor een circulaire economie’. Het rapport bevat bouwstenen waarmee doelen kunnen worden gevormd en brengt de plekken waar het wringt in kaart.

Gebruik van grondstoffen in een circulaire economie

Een circulaire economie draait om het effectief inzetten van grondstoffen. We willen nieuwe (primaire) grondstoffen in nieuwe producten beperken. En we willen stoppen met het storten en verbranden van afgedankte producten, omdat grondstoffen dan verloren gaan en dit het milieu vervuilt. In plaats daarvan willen we grondstoffen zolang mogelijk gebruiken en zo vaak mogelijk hergebruiken.

Hoe we met grondstoffen omgaan, speelt een cruciale rol in de overgang naar een circulaire economie.

Er zijn verschillende aanpakken mogelijk:

  1. Minder grondstoffen gebruiken. Bijvoorbeeld door te stoppen met bepaalde producten (plastic rietjes) of producten efficiënter te fabriceren (minder afval tijdens productie).
  2. Het langer en intensiever gebruiken van producten en onderdelen. Bijvoorbeeld door producten te delen (deel-auto’s) of door hergebruik en reparatie (refurbished telefoons) waardoor de vraag naar nieuwe grondstoffen vertraagt.
  3. Het sluiten van de kringloop door recycling van materialen, zodat er minder afval wordt verbrand of gestort én minder nieuwe grondstoffen nodig zijn (spijkerbroeken leasen, zodat afgedankte exemplaren terugkomen bij de producent en er nieuwe spijkerbroeken van kunnen worden gemaakt).
  4. Vervangen van eindige grondstoffen door hernieuwbare grondstoffen of alternatieve primaire grondstoffen met minder milieudruk (verwarmen van een woning met een warmtepomp op zonne-energie in plaats van het verwarmen van een woning met gas).

Bovenstaande aanpakken focussen zich vooral op het verminderen van het gebruik van grondstoffen; het tussendoel dat gesteld is in de overgang naar een circulaire economie. Verminderen an sich is goed. Maar een circulaire economie is geen doel op zichzelf, aldus het rapport. Een circulaire economie waarin minder grondstoffen worden gebruikt draagt ook bij aan de oplossing van andere maatschappelijke problemen. Denk aan het tegengaan van klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit.

Waar moet de focus liggen?

Om te bepalen welk grondstofgebruik zo snel mogelijk gehalveerd zou moeten worden – het tussendoel voor 2030 – wordt in het rapport gekeken naar de huidige grondstofstromen. Die analyse laat het spanningsveld goed zien.

Als we vooral kijken naar het gewicht van de gebruikte grondstoffen, dan levert reductie van zand- ,grind- en betongebruik het meeste op omdat deze materialen het zwaarst wegen. Maar kijk je naar onze grondstofstromen vanuit het perspectief van milieueffecten, dan spelen zand en grind een beperkte rol vergeleken met andere materialen. De grootste milieueffecten zijn vooral gerelateerd aan het gebruik van fossiele brandstoffen, grondstoffen die nodig zijn voor het bouwen van huizen en de aanleg van infrastructuur en de productie van voedsel van dierlijke producten. Wellicht is het dus beter om op reductie van die grondstofstromen te focussen.

Hoe nu verder?

Het PBL adviseert om gerichte doelen per productgroep te formuleren omdat het daarbij mogelijk is om gericht te sturen op grondstoffengebruik en milieueffecten over de gehele levensduur van producten in de gehele productieketen. Deze prioritering van productcategorieën zal plaatsvinden binnen de vijf ketens waarvoor transitieagenda’s opgesteld zijn. Dit zijn biomassa en voedsel, bouw, consumptiegoederen, kunststoffen en maakindustrie. Daarbij is het volgens het PBL verstandig om de doelen te laten aansluiten op het Europese beleid.

Flexibiliteit in plaats van dicht timmeren

Frank Dietz, hoofd van de afdeling circulaire economie bij het PBL, benadrukt daarbij dat we flexibel moeten blijven. Hoewel er volop beweging te zien is, staat de overgang naar een circulaire economie nog in de kinderschoenen. Dietz vergelijkt de situatie van nu met de fase waarin de energietransitie zich een jaar of vijftien geleden bevond. Door het beleid niet in een vroeg stadium compleet dicht te timmeren en open te blijven staan voor nieuwe inzichten, wordt er meer bereikt.

De publicatie ‘Mogelijke doelen voor een circulaire economie’ is door het PBL in samenwerking met het CBS, het Centrum voor Milieuwetenschappen (CML), RIVM, Rijkswaterstaat en TNO geschreven. De opdracht komt van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het rapport is tot stand gekomen in het kader van het Werkprogramma Monitoring en Sturing Circulaire Economie 2019-2023.

Je kunt het rapport hier downloaden.

Deel dit artikel op social media