Nederland gaat, vergeleken met andere Europese landen, efficiënt om met materialen voor consumptie, en is zelfs koploper binnen de Europese Unie wat betreft gebruik van gerecyclede materialen. Of Nederland goed op weg is om het kabinetsdoel voor 2030 van halvering van het gebruik van primaire abiotische grondstoffen te behalen, valt nu echter nog niet te zeggen. Dat meldt een nieuw consortium van Nederlandse kennisinstellingen onder leiding van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in het rapport ‘Bouwstenen voor monitoring en sturing van de circulaire economie’.
Wereldwijd zijn we in honderd jaar acht keer zoveel grondstoffen gaan gebruiken. En naar verwachting zet de trend van meer materiaalgebruik door. Grondstoffen zijn niet onbeperkt voorradig en het gebruik veroorzaakt vaak en veel milieudruk, denk aan CO2, PFAS, stikstof en plastic soep. Dit leidt tot klimaatverandering.
Door de toenemende vraag naar grondstoffen wordt ook het risico groter dat die stoffen niet altijd leverbaar zijn. Het kabinet streeft daarom naar een volledig circulaire economie in 2050, en heeft voor 2030 een tussendoelstelling geformuleerd: halvering van het gebruik van ‘abiotische primaire grondstoffen’.
Monitoring en sturing van de transitie naar een circulaire economie nodig
Het kabinet heeft het PBL gevraagd kennis te ontwikkelen die nodig is om de transitie naar
een circulaire economie te kunnen volgen en te sturen. Deze kennis wordt ontwikkeld in het
Werkprogramma Monitoring en Sturing Circulaire Economie 2019-2023 in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden (CML), het Centraal Planbureau (CPB), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), RVO.nl, Rijkswaterstaat, TNO en de Universiteit Utrecht (UU).
Deze organisaties hebben hun krachten gebundeld. Inmiddels is er een jaar
onderzoek gedaan en zijn er een aantal resultaten geboekt en inzichten verkregen. In het rapport dat het PBL op donderdag 30 januari 2020 publiceerde worden de eerste inzichten gedeeld en lezen we welke kennis er nodig is voor de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER), die over ongeveer een jaar voor het eerst zal verschijnen.
Grondstoffeninformatiesysteem in ontwikkeling
Een belangrijk product waar het Werkprogramma Monitoring en Sturing Circulaire Economie aan werkt, is een Grondstoffeninformatiesysteem (GRIS), dat op nationaal niveau een transparant beeld moet gaan geven van de beschikbare voorraden, het gebruik van materialen en de daarmee gepaard gaande milieudruk en leveringsrisico’s. De gepubliceerde rapportage geeft een eerste beeld van wat in Nederland de belangrijkste materiaalstromen zijn. In de toekomst zal dit beeld verder ingevuld worden met behulp van het GRIS en kunnen er uitspraken gedaan worden over de mate waarin de Rijksdoelen voor vermindering van de hoeveelheid gebruikte materialen behaald kunnen worden.
Verhoging percentage gebruik secundair materiaal kent beperkingen
Er is meer kennis nodig over de mogelijkheden om het gebruik van gerecycled materiaal te verhogen, ter vervanging van de inzet van nieuwe materialen. Zo laat één onderzoek in het rapport zien dat momenteel maar dertien procent van het totale materiaalgebruik bestaat uit gebruikt materiaal. Verhoging van dit percentage is mogelijk, maar wordt beperkt doordat een belangrijk deel van de materialen en grondstoffen wordt geconsumeerd (bijvoorbeeld voedsel), verbrand (bijvoorbeeld fossiele brandstoffen) of geëxporteerd via halffabricaten of producten. Daarnaast wordt een deel opgeslagen in producten met een lange levensduur - zoals woningen - waardoor deze materialen niet beschikbaar zijn voor de bouw van nieuwe woningen. Voor het substantieel verminderen van het gebruik van primaire materialen is daarom inzet op andere strategieën náást het gebruik van gerecyclede materialen gewenst.
Meerdere strategieën op weg naar circulaire economie
Het rapport onderstreept het belang van andere circulariteitsstrategieën náást recycling en verbranding, zoals leasen, delen, hergebruik van producten, reparatie of revisie van producten en onderdelen of levensduurverlenging. Een belangrijk doel van het consortium is om het inzicht in deze strategieën en hun effecten op milieudruk en leveringszekerheid te vergroten.
Je kunt het rapport ‘Op weg naar een robuuste monitoring van de circulaire economie’ via onderstaande button downloaden.
Dit artikel is een bewerking van het persbericht dat het PBL op 30 januari 2020 publiceerde.
De volgende instellingen dragen bij aan het zogeheten Werkprogramma Monitoring en Sturing Circulaire Economie, dat geleid wordt door het PBL: CBS, CPB, Centrum voor Milieuwetenschappen (Universiteit Leiden), Copernicus Institute (Universiteit Utrecht), RIVM, RVO, RWS en TNO. Dit unieke samenwerkingsverband heeft, op verzoek van het kabinet, de krachten gebundeld om de komende jaren kennis op te bouwen en te ontsluiten die de overgang naar een circulaire economie moet ondersteunen. Via de website van PBL maken zij deze kennis publiek toegankelijk.