Datacenters worden vaak weggezet als ‘energieslurpende blokkendozen’, maar feit is dat onze digitaliserende samenleving niet zonder ze kan. Hoe kijkt de datacenterbranche zelf naar de uitdagingen die er zijn op het gebied van energieverbruik? En wat is ervoor nodig om de restwarmte van dataloodsen goed te benutten?
Of je nu videogesprek voert, een route volgt via je navigatie-app of in de toekomst een zelfrijdende auto bestuurt: om het mogelijk te maken is achter de schermen een computerserver in een datacenter aan het werk. Omdat een steeds groter deel van ons dagelijks leven leunt op het internet, zijn er ook meer datacenters nodig.
Deze ontwikkeling leidt tot onrust in de samenleving. Want datacenters faciliteren onze technologieën en innovaties, maar tegelijkertijd drukken ze met hun hoge stroom- en waterverbruik op hun omgeving. Ook het bijkomende voordeel van datacenters, de productie van restwarmte, vormt nog een uitdaging: de warmte die vrijkomt door draaiende computerservers kan in theorie gebruikt worden om bijvoorbeeld woningen en kassen te verwarmen, maar in de praktijk blijkt dit lang niet altijd te lukken.
Hoe kijkt de datacenterbranche zelf naar de uitdagingen op het gebied van energieverbruik en de inzet van restwarmte? Wat zijn projecten waarin datathermie, zoals de restwarmte van datacenters ook wel wordt genoemd, met succes wordt ingezet als alternatief voor gas - en wat maakt dat juist deze projecten volgens de branche succesvol zijn?
Groter = efficiënter = onder de streep minder nodig
Als het gaat om stroomverbruik is het volgens Stijn Grove, directeur van brancheorganisatie Dutch Datacenter Association (DDA), allereerst belangrijk om te weten dat hoe meer servers je bij elkaar zet, hoe zuiniger het geheel kan draaien. ‘Juist omdat een datacenter zo professioneel en grootschalig is kan het makkelijk investeren in efficiëntie’, legt hij uit. ‘Als er geen datacenters waren, maar we wel in hetzelfde tempo zouden digitaliseren als nu, zouden we veel meer stroom verbruiken.’
Ook de energiewinst die wordt behaald door bijvoorbeeld thuiswerken moet worden meegerekend, stelt Grove. ‘Iedereen bespaart energie door thuis te werken: door niet te hoeven reizen, van forensen tot zakenvluchten.’ De directeur verwijst naar een rapport van onderzoeksbureau McKinsey waarin wordt voorspeld dat 20 procent van de zakelijke vluchten na de coronapandemie voorgoed wegblijft. ‘Dat is een enorme besparing die zonder datacenters niet mogelijk was’, aldus Grove.
Er heerst een sfeer van: datacenters, jullie hebben het gedaan.
Stijn Grove, directeur van brancheorganisatie Dutch Datacenter Association (DDA)Ook op het gebied van netcongestie, de overbelasting van het stroomnet, heeft de datacenterbranche volgens de directeur te maken met misverstanden. Zo worden datacenters erop aangekeken als plannen voor nieuwe woonwijken of bedrijfsuitbreidingen worden opgehouden door netcongestie, terwijl de branche volgens de directeur uit eigen beweging werkt aan oplossingen voor dit probleem. Zonne- en windparken kunnen hun stroom niet altijd kwijt op het net omdat er te weinig aansluitingspunten zijn, zogenoemde onderstations. ‘Dat is eigenlijk het probleem van netbeheerders’, zegt Grove. ‘Veel datacenters bouwen nu zelf onderstations omdat de vraag naar digitalisering zo groot is. Ik ken geen andere branche die dit op deze schaal doet.’
Voor het aanpakken van het congestieprobleem is uiteindelijk andere wetgeving en betere planning nodig, denkt Grove. Plannen hiervoor vorderen volgens de directeur langzaam, terwijl de digitalisering ondertussen hard doorgaat. ‘Dat is nu de bottleneck aan het worden, ook voor duurzaamheidsuitdagingen. Er heerst een sfeer van: datacenters, jullie hebben het gedaan. Terwijl het probleem is: overheden en netbeheerders moeten sneller acteren. In een klimaat- en energiecrisis mag het niet zo zijn dat je zeven jaar moet wachten op een onderstation, terwijl wij het in twee jaar tijd kunnen bouwen. In zulke situaties moet je meer out of the box denken.’
Datafabrieken met verwarmingsfunctie
De draaiende servers in een datacenter leveren een interessant product op: restwarmte, ook wel datathermie genoemd. Deze warmte kan worden gebruikt om woningen en kassen verwarmen, maar de praktijk blijkt weerbarstig. Onderzoeksplatform Follow The Money schreef dat met name grote techbedrijven circulaire plannen graag inzetten om draagvlak te creëren voor de bouw van datacenters, maar dat van die beloften weinig terecht kwam. De voornaamste reden: een datacenter wordt meestal gebouwd op een plek waar de energievoorziening- en infrastructuur het meest geschikt is, maar dat is niet per definitie een plek waar het ook zijn restwarmte goed kwijt kan. Wanneer er geen afnemers in de buurt zijn, wordt de restwarmte de lucht in geblazen.
Het datacenter op Amsterdam Sciencepark levert al jaren warmte aan 1300 studentenwoningen.
Stijn Grove, directeur van brancheorganisatie Dutch Datacenter Association (DDA)Toch zijn er ook succesverhalen, vertelt Grove. ‘Het datacenter op Amsterdam Sciencepark levert al jaren warmte aan 1300 studentenwoningen. WarmteStad Groningen is gestart met de verwarming van vijfduizend woningen met datathermie, en het plan is om dat aantal in de volgende fase op te voeren naar tienduizend. In Aalsmeer nemen een kweker, een kinderdagverblijf en een zwembad datawarmte af en ook aan het warmtenet van Eindhoven zijn datacenters gekoppeld.’
Wat maakt dat juist deze projecten succesvol zijn? Als Erik Barentsen, beleidsmedewerker Duurzaamheid en Energie bij DDA, een gemeenschappelijke succesfactor moet aanwijzen, is dat inderdaad de nabijheid van de afnemer. ‘Als een koppelpunt, een aansluitpunt op het warmtenet, in de buurt staat van een datacenter, hoef je maar een klein stukje te overbruggen om die warmte naar het net te brengen’, legt hij uit. Zo’n korte afstand is om twee redenen een groot voordeel. Ten eerste is de aanleg van een lange pijp simpelweg duurder dan die van een korte. Ten tweede is het – naarmate het datacenter en de afnemer verder uit elkaar liggen – moeilijker om een route te vinden waar onder- en bovengronds ruimte is voor deze infrastructuur.
Een belangrijke reden dat het project van WarmteStad Groningen succesvol is, is dan ook dat het koppelpunt een paarhonderd meter van twee datacenters af staat, zegt Barentsen. ‘Daardoor is het een heel interessante case, en dat zie je ook bij andere projecten: in Amsterdam Science Park liggen het datacenter en de verwarmde studentenwoningen op dezelfde campus. Ook daar praten we over een paarhonderd meter aan infrastructuur.’
Naast een korte afstand tussen datacenter en afnemer ziet Barentsen bij succesvolle projecten nog een overeenkomst: de betrokkenheid van een kartrekker die er alles aan doet om het project te laten slagen. ‘Bij al deze projecten was er iemand die erin geloofde en die alle belanghebbenden bij elkaar bracht en hield. Meestal was dat een externe adviseur of projectmanager die door de gemeente werd ingehuurd. Het volharden van deze mensen is een groot onderdeel van het succes, want het gaat niet vanzelf. Dat geldt trouwens ook voor andere warmtetransitieprojecten zoals geothermie en aquathermie. Het vergt meer tijd en aandacht dan vroeger: toen zette je gewoon een gas- of biomassacentrale neer, dat was redelijk simpel. Dit is veel complexer.’
Samenwerken als systeem
Zowel directeur Grove als beleidsmedewerker Barentsen pleit voor een bredere kijk op de problemen rondom datacenters. ‘Het is naïef om één sector verantwoordelijk te houden voor de problemen die er zijn’, vindt Grove. ‘Het is het systeem in z’n geheel dat niet klopt.’
Vanuit de brancheorganisatie probeert hij daarom zoveel mogelijk te spreken met (lokale) politici en netbeheerders. Zijn insteek: ‘Blijven herhalen wat de feiten zijn en wat we kunnen doen. En vervolgens samenwerken en iets toleranter zijn.’